Interview met Nelleke Vedelaar, wethouder in Zwolle en trekker van de dossiergroep WMO
Nu de Gemeenteraadsverkiezingen van maart 2018 voor de deur staan, interviewen we de dossiertrekkers van het Sociaal Domein. Eerder spraken we met Jeroen Olthof, Tom Horn en Jan Jaap Kolkman over de decentralisaties en transformaties van de afgelopen jaren. In dit interview kijken we met Nelleke Vedelaar terug op deze ontwikkelingen in Zwolle de afgelopen jaren.
Ook Vedelaar was een groot voorstander van decentralisatie van overheidstaken. Meer maatwerk. Dichter bij de mensen. Integrale aanpak. “Wij kunnen dat als gemeenten beter dan de centrale overheid, omdat we er veel meer op zitten. En ja, dat je met minder geld hetzelfde resultaat moet boeken, vond ik zwaar en onnodig. Toch zeg ik, we hebben nu in Zwolle voor het eerst weer meer geld. Dus het lukte wel. Ik ben ervan overtuigd dat als het écht moet, met minder geld, er creatieve ideeën ontstaan. Die druk om te veranderen, heb je soms nodig.” Vedelaar erkent wel dat de grotere steden het makkelijker hebben ten opzichte van de kleinere gemeenten, met een kleiner ambtenarenapparaat. “Je moet diep in de materie zitten, merk ik. Je moet kennis hebben van het speelveld. Kleinere steden missen die kennis vaak.” Alleen de gegroeide bureaucratie, die is ontstaan door de decentralisaties, ziet Vedelaar nog als een groot probleem. “Dat moeten we rechttrekken. Als een organisatie nu tegen mij zegt dat ze twee man extra aannemen, omdat de papierwinkel te groot wordt, hebben we iets verkeerd gedaan.”
De Wmo (Wet Maatschappelijke Ondersteuning) bestaat al sinds 2007. Het doel is dat gemeenten ervoor zorgen dat mensen meedoen in de samenleving en zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen. De Wmo kwam in de plaats van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (Wvg), de Welzijnswet en een deel van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). In 2015 werd dit pakket uitgebreid. De individuele begeleiding, beschermd wonen en de dagbesteding zijn erbij gekomen. Ook qua huishoudelijke hulp is er veel veranderd. “We noemen het nu thuisondersteuning”, zegt Vedelaar. “Dat betekent dat de ondersteuners niet alleen een doekje over het dressoir halen en het bed opmaken, maar dat ze ook de ogen en oren zijn van de mensen die ze helpen. Geen prestatievelden meer die je afvinkt, maar meer naar het resultaat kijken, dat is het belangrijkst.”
Wat ook veranderde, in 2014, was de afschaffing van de compensatieplicht. Vroeger ging het vooral om het ‘recht hebben op’. Bijvoorbeeld mensen die slecht ter been zijn en een scootmobiel kregen, terwijl ze er eigenlijk niet mee reden. Maar ze hadden er recht op. Nu wordt er meer gekeken naar wat mensen echt nodig hebben, meer maatwerk. Vedelaar: “Je moet nu het verschil durven maken tussen verschillende monniken en verschillende kappen. We hebben bijvoorbeeld geen productenboek meer. Dat was een boek waar uit mensen feitelijk konden kiezen uit de diverse producten die we aanboden. Dat geeft aan hoe er gedacht werd. In producten, niet in wat mensen echt nodig hebben. Laatst kreeg ik een mooi voorbeeld van een autistische jongen die af en toe meer ruimte nodig had voor zichzelf. Een boomhut zou een oplossing zijn. Maar een boomhut staat in geen enkel productenboek. En dus hebben we die materialen betaald en hebben die ouders zelf die hut gebouwd. Daar waren ze echt mee geholpen. Voor dat maatwerk hebben we ook budgetten vrij gemaakt.”
Maatwerk blijft het gouden woord. Er was al een beweging gaande, waarin er meer aandacht was voor de vrijwilligers en mantelzorgers. “Dat is nu nog belangrijker geworden”, vertelt Vedelaar. “Hoe kunnen wij onze familieleden ondersteunen? Vaak kreeg iemand die graag mee wilde helpen in het verzorgingshuis van zijn vader een hark in zijn handen en mocht hij de blaadjes opruimen, terwijl die mensen meer wilden doen. Dus stelden we ons de vraag: hoe kunnen we die verbindingen zo sterk mogelijk maken? Mensen willen graag helpen, zeker als ze dichtbij staan. Met een Steunpunt Mantelzorg doen we nu veel. Maar ook in allerlei overleggen proberen we die schil om de zorgvrager heen te activeren en te betrekken. Binnen de Wmo gebeurt dit al vrij goed. Het mooie is ook dat je vriendschappen ziet ontstaan, tussen mantelzorgers onderling en de zorgvragers. Dat is pure winst. Maatschappelijke winst.”
“Waar ik trots op ben in Zwolle, is de dak- en thuislozenopvang. We hebben de oude opvang gesloten, omdat de mensen daar alleen maar sjekkies aan het roken waren en in een negatieve spiraal naar beneden gleden. Daar is een andere organisatie aan de slag gegaan. Tegenwoordig heeft iedereen een invulling van de dag. Overal zie je dat mensen stappen maken, in de samenleving, ze zijn er echt onderdeel van. Je moet elke keer aan de mensen zelf vragen: wat kun je zelf? Wat wil jij zelf? Vroeger werden zelfs de boterhammen voor deze mensen gesmeerd. Alsof ze dat zelf niet kunnen.” Ook het project Poortwachter vindt Vedelaar een mooi voorbeeld van hoe het goed kan gaan. Hierin werken handhavers en zorgverleners samen. Dat waren vroeger gescheiden werelden, terwijl ze veel van elkaar kunnen leren. “We noemen het wel de (geitenwollen)sok en de (brom)snor. Die samenwerking leidde tot spectaculaire verbeteringen.” Dit wordt inmiddels ook landelijk gedeeld.
De estafettevraag komt van Jan Jaap Kolkman: “Staatsecretaris Klijnsma heeft 100 miljoen uitgetrokken voor kinderen? Voor Zwolle komt dat neer op ongeveer 500.000 euro. Is dat niet wat veel voor Zwolle, want je doet al zoveel?”
“Het klopt dat we veel doen”, antwoordt Vedelaar. “We hadden net drie ton extra vrijgemaakt voor jongeren, voordat staatssecretaris Kleinsma met dat extra geld kwam. Wij hebben daardoor de ruimte om ook voor volwassen geld uit te trekken om bijvoorbeeld lid te worden van de bibliotheek of van een sportvereniging. Voor de extra gelden voor kinderen in armoede hebben we samen met kinderen, leraren en vele andere betrokkenen een plan gemaakt dat we binnenkort aan de gemeenteraad presenteren. Voor kinderen kun je nooit teveel doen.”
De estafettevraag die Vedelaar mag stellen, gaat naar Paul Blokhuis, wethouder in Apeldoorn. “Jeugdzorg had voor de decentralisatie al grote tekorten. Hadden we de verdeelmethode niet moeten veranderen, al in het begin, er eerder bovenop moeten zitten? Hadden we toen niet al meer geld moeten vragen? En twee: Hoe krijg je je regio mee in de kennisdeling van de G32?”